Wie waren onze verre voorouders?
... We zagen daarnet dat er in de tweede fase van de evolutie van de mens verschillende soorten mensachtigen ontstonden die later weer verdwenen. Binnen elk van deze twee geslachten zijn inderdaad fossielen van verschillende soorten beschreven. Binnen Austrolopithecus is de eerste soort A. afarensis. Hij is populair geworden door het fossiel dat bekendheid verwierf als Lucy. A. afarensis was de voorouder van de andere soorten. In Zuid-Afrika liepen wezens rond die weA. africanus noemen, terwijl in Oost-Afrika iets later de soort A. boisei ontstond. De eerste houdt het een half miljoen jaar uit, de tweede ongeveer één miljoen jaar. Dan verdwijnen ze van het toneel. Maar eerst ontstond uit A. africanus nog een andere soort:A. robustus, gekenmerkt door een zwaardere schedel en sterkere kaakspieren waardoor hij veel taaier voedsel kon eten. Ook hij stierf uit. Ongeveer één miljoen jaar geleden was er van het geslacht Australopithecus geen sprake meer. We weten natuurlijk niet veel over de levenswijze van dit geslacht, maar er zijn toch enkele onrechtstreekse aanwijzingen aan de hand waarvan we vergelijkingen kunnen maken met soorten die vandaag leven en waarvan we het gedrag wel kunnen bestuderen ... zie verder p. 31 Wie waren onze nabije voorouders? Ook bij Homo kennen we enkele soorten. De eerste beschreven soort die in Afrika rondliep, is H. habilis. Sommigen menen dat hij evolueerde uit A. africanus, maar het is waarschijnlijker dat hij afstamt van een Homo-soort die we nog niet kennen, maar gelijktijdig met A. africanus leefde. Letterlijk betekent H. habilis de 'handige mens'. Hij kreeg die naam omdat zijn schedelinhoud aanzienlijk groter was dan die van de austrolopithecinen, en hij dus meer hersenmassa moet gehad hebben, wat weer doet veronderstellen dat hij inderdaad ook handiger, praktischer was. Ook hij hield het niet langer dan een half miljoen jaren uit, maar zijn evolutielijn werd voortgezet door de meer succesvolle soortH. erectus. Deze voorvader dankt zijn naam aan het feit dat hij rechtop liep. Later stelde men vast dat zijn voorgangers dat al langer deden, maar de naam werd niet veranderd. Na een succesvol bestaan van misschien wel anderhalf miljoen jaren moest ook H. erectus het opgeven. Maar dat deed hij niet voordat hij zorgde voor de moderne mens, de soort H. sapiens. Dat zijn wij, u en ik, de 'verstandelijke mens', de mens met rede. En wij zijn voorlopig nog niet uitgestorven. De evolutie van het geslacht Homo gaat gepaard met een ontwikkeling van cultuur ... zie verder p.32 Wat verstaat de auteur onder ‘ons Moederland’? Dat begrijpen vraagt een beeld van de omgeving waarin onze voorouders zich ontwikkelden en waaraan ze zeer goed waren aangepast. Het geheel van de omgevingsfactoren waarin onze voorouders leefden en waaraan hun soort of populatie na veel generaties natuurlijke selectie was aangepast, noemt men deenvironment of evolutionary adaptedness (EEA). Letterlijk vertaald betekent EEA: de 'omgeving van het evolutionair aangepast zijn'. Deze term is wel erg log in het gebruik. En ook bestaat er nog geen 'officiële' Nederlandse vertaling voor. Daarom stel ik voor om van ons moederland te spreken. Volgens Van Dales woordenboek is dit 'het land van herkomst', en dat is misschien wel de essentie van het verhaal van dit boek. We dragen een grote erfenis uit ons land van herkomst, ook al leven we nu en hier. Vergelijk het met de Italiaan in de Verenigde Staten: hij vertoont nog echt Italiaanse trekken in zijn manier van spreken, eten en omgaan met anderen. Hij is een Italiaan gebleven, met Amerikaanse invloeden. De Chinees in Zuid-Afrika is grotendeels Chinees gebleven, en ook de Deen in Japan is zijn moederland heus niet vergeten. Zo herkennen we in de moderne mens van nu de mens uit ons moederland van tien- of wel honderdduizend jaar geleden … zie verder p. 36 Heeft alleen de mens een ‘Moederland’? De invloeden van het Moederland op het hedendaags gedrag zijn zo fundamenteel dat ik bang ben dat de lezer me straks niet meer kan volgen. Daarom wil ik dit punt zo duidelijk mogelijk stellen, en wel aan de hand van een concreet, zij het beperkt voorbeeld. Ik neem daarvoor een andere soort dan onszelf, dat maakt de redenering gemakkelijker aanvaardbaar. Neem de hond. Deze mensenvriend staat nog met meer dan één poot in zijn Moederland: de bossen waarin hij tot voor tien- of twintigduizend jaar geleden met zijn wolvenroedel rondtrok op zoek naar voedsel. In het uitgestrekte gebied was het nodig om nu en dan de roedel bijeen te roepen, om te voorkomen dat de groep zich zou splitsen of dat een lid zou verdwalen. Daarvoor werd een zeer doeltreffend mechanisme gebruikt, dat sinds wolvenheugenis een goede aanpassing was aan deze omgeving en levenswijze: het huilen. Een eenzame wolf, of een dier dat de andere terug wilde roepen, zette zich neer en huilde: een geluid dat kilometers ver te horen was. Onze wolf van vandaag, de hond, begint te huilen wanneer hij achtergelaten wordt in een flatje en de eenzaamheid niet meer aankan. Dat geluid is in het hele flatgebouw te horen, maar niet bij de slager aan de overkant, waar het baasje - de dominante roedelgenoot - op jacht is gegaan. Het huilen is hier dus zinloos, maar als wolf heeft hij niets anders gekend; de natuurlijke selectie heeft zijn soort nooit 'geleerd' de telefoon te grijpen om het baasje op te bellen. Dit gedrag was zeer functioneel in zijn Moederland, maar is tot vandaag niet verdwenen. Vergeten we niet dat wolven gedurende vele honderdduizenden jaren gebruik hebben gemaakt van deze aanpassing. Dat verandert je dus niet zo gauw. Dit verhaal gaat verder ... zie verder p. 36 |